\(\)In een school met 108 leerlingen zijn \(\frac{1}{4}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{1}{3}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel jongens die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
\(\frac{1}{4}\times\frac{1}{3}\times 108=9\text{ jongens die met de fiets naar school komen}\)