Breuken (reeks 1)

Hoofdmenu Eentje per keer 

Reken uit

  1. \(\)In een doos met 360 prullen zijn \(\frac{3}{4}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{6}{9}\) die lekker ruiken. Hoeveel polsbandjes die lekker ruiken zijn er?\(\)
  2. \(\)In een doos met 320 prullen zijn \(\frac{1}{5}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{5}{8}\) die fluoriscerend zijn. Hoeveel polsbandjes die fluoriscerend zijn zijn er?\(\)
  3. \(\)In een doos met 270 prullen zijn \(\frac{1}{5}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{6}\) die fluoriscerend zijn. Hoeveel polsbandjes die fluoriscerend zijn zijn er?\(\)
  4. \(\)In een vrachtwagen met 192 dozen zijn \(\frac{1}{6}\) van de dozen kartonnen doosjes. Hiervan zijn er \(\frac{1}{4}\) die gebarsten zijn. Hoeveel kartonnen doosjes die gebarsten zijn zijn er?\(\)
  5. \(\)In een doos met 140 stukken snoepgoed zijn \(\frac{3}{7}\) van de stukken snoepgoed koekjes. Hiervan zijn er \(\frac{4}{5}\) die een vierkante vorm hebben. Hoeveel koekjes die een vierkante vorm hebben zijn er?\(\)
  6. \(\)In een doos met 280 prullen zijn \(\frac{1}{8}\) van de prullen polsbandjes. Hiervan zijn er \(\frac{2}{5}\) die lekker ruiken. Hoeveel polsbandjes die lekker ruiken zijn er?\(\)
  7. \(\)In een doos met 360 stukken snoepgoed zijn \(\frac{4}{6}\) van de stukken snoepgoed gele snoepjes. Hiervan zijn er \(\frac{4}{6}\) die een ronde vorm hebben. Hoeveel gele snoepjes die een ronde vorm hebben zijn er?\(\)
  8. \(\)In een bedrijf met 420 werknemers zijn \(\frac{4}{10}\) van de werknemers vrouwen. Hiervan zijn er \(\frac{1}{7}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel vrouwen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
  9. \(\)In een school met 486 leerlingen zijn \(\frac{1}{9}\) van de leerlingen jongens. Hiervan zijn er \(\frac{7}{9}\) die met de fiets naar school komen. Hoeveel jongens die met de fiets naar school komen zijn er?\(\)
  10. \(\)In een bedrijf met 288 werknemers zijn \(\frac{2}{8}\) van de werknemers vrouwen. Hiervan zijn er \(\frac{6}{9}\) die minstens 3 talen spreken. Hoeveel vrouwen die minstens 3 talen spreken zijn er?\(\)
  11. \(\)In een vrachtwagen met 360 dozen zijn \(\frac{1}{6}\) van de dozen kartonnen doosjes. Hiervan zijn er \(\frac{7}{10}\) die gebarsten zijn. Hoeveel kartonnen doosjes die gebarsten zijn zijn er?\(\)
  12. \(\)In een doos met 210 prullen zijn \(\frac{7}{10}\) van de prullen sleutelhangers. Hiervan zijn er \(\frac{2}{3}\) die fluoriscerend zijn. Hoeveel sleutelhangers die fluoriscerend zijn zijn er?\(\)

Reken uit

Verbetersleutel

  1. \(\frac{3}{4}\times\frac{6}{9}\times 360=180\text{ polsbandjes die lekker ruiken}\)
  2. \(\frac{1}{5}\times\frac{5}{8}\times 320=40\text{ polsbandjes die fluoriscerend zijn}\)
  3. \(\frac{1}{5}\times\frac{1}{6}\times 270=9\text{ polsbandjes die fluoriscerend zijn}\)
  4. \(\frac{1}{6}\times\frac{1}{4}\times 192=8\text{ kartonnen doosjes die gebarsten zijn}\)
  5. \(\frac{3}{7}\times\frac{4}{5}\times 140=48\text{ koekjes die een vierkante vorm hebben}\)
  6. \(\frac{1}{8}\times\frac{2}{5}\times 280=14\text{ polsbandjes die lekker ruiken}\)
  7. \(\frac{4}{6}\times\frac{4}{6}\times 360=160\text{ gele snoepjes die een ronde vorm hebben}\)
  8. \(\frac{4}{10}\times\frac{1}{7}\times 420=24\text{ vrouwen die minstens 3 talen spreken}\)
  9. \(\frac{1}{9}\times\frac{7}{9}\times 486=42\text{ jongens die met de fiets naar school komen}\)
  10. \(\frac{2}{8}\times\frac{6}{9}\times 288=48\text{ vrouwen die minstens 3 talen spreken}\)
  11. \(\frac{1}{6}\times\frac{7}{10}\times 360=42\text{ kartonnen doosjes die gebarsten zijn}\)
  12. \(\frac{7}{10}\times\frac{2}{3}\times 210=98\text{ sleutelhangers die fluoriscerend zijn}\)
Oefeningengenerator vanhoeckes.be/wiskunde 2024-05-02 08:14:38